
‘Elk mens is, eventueel onbewust, op zoek naar God: mensen hebben altijd een intentionele betrekking tot God, al kan deze relatie onbewust of verdrongen zijn, zodat we het zelf niet weten’. In De Onbewuste God stelt Victor Frankl dat ‘bij de hellenistische antieken er een altaar was toegewijd ‘aan de onbekende God’, en dat in de Psalmen gesproken wordt van de ‘verborgen God’. Wat nu met onze formulering ‘de onbewuste God’ bedoeld is, zo stelt Frankl, zou dan zijn: de verborgen betrekking van de mens tot de zijnerzijds verborgen God.’
‘Onze formulering ‘de onbewuste God’ wil dus niet zeggen, dat God op zich, voor zich, zich zelf – onbewust zou zijn:
veeleer wil zij zeggen dat God óns soms onbewust is, dat onze relátie tot Hem onbewust kan zijn, namelijk verdrongen en zodoende verborgen voor ons zelf. (Uit: De Onbewuste God, hfdst. 6, 1948)
Het eigenlijke mens zijn vindt men dus pas daar, waar niet een Es de mens drijft, maar waar een Ik beslist. (Uit: De Onbewuste God, 1948, hfdst. 2, ‘Het geestelijk onbewuste’)
De ontwikkelaar van De Derde Weense School in Psychotherapie, Frankl, heeft het – in hoofdstuk 6: Onbewuste religiositeit – over het ónbewust geestelijke waarin de existentie-analyse trachtte door te dringen, en zo in het onbewuste het geestelijke leerde zien: bij het ‘Es’ als het driftmatig onbewuste voegde zich als nieuw gegeven het geestelijk onbewuste. Jung, zo stelt Frankl, verplaatste de onbewuste religiositeit naar het ‘Es’:
‘Es’ is religieus in mij, – maar niet ‘Ik’ ben dan gelovig; ‘Es’ drijft mij dan naar God, – maar ‘Ik’ kies dan niet voor God. (Uit: De Onbewuste God, hfdst. 6, 1948)
Voor Frankl is Jungs zienswijze niet correct, voor Frankl geldt de individuele relatie met God, waar ‘Ik’ wel voor kiest. Hij stelt dat de existentie-analyse in een derde ontwikkelingsfase binnen het onbewust geestelijke van de mens zoiets als een onbewuste religiositeit heeft ontdekt,
‘- in de zin van een onbewust betrokken zijn op God als een in de mens schijnbaar immanente, zij het nog zo vaak latent blijvende betrekking tot het transcendente.
Terwijl derhalve door de ontdekking van het onbewust geestelijke het (geestelijke) Ik achter het (onbewuste) Es zichtbaar werd, werd door de ontdekking van de onbewuste religiositeit nog achter het immanente Ik het transcendente Gij zichtbaar.
Was derhalve gebleken, dat het Ik ‘ook onbewust’ en het onbewuste ‘ook geestelijk’ is, zo bleek nu dit geestelijk onbewuste ‘ook transcendent’ te zijn.’ (Uit: De Onbewuste God, hfdst. 6, 1948)
De onbewuste gelovigheid van de mens, die zich op deze wijze onthult, aldus Frankl, zou – mede gezien in het begrip van zijn ‘transcendent onbewuste’ – beduiden, dat wij altijd reeds onbewust op God zijn ingesteld, dat wij altijd reeds een, zij het ook onbewuste, dan toch intentionele betrekking tot God hebben. En deze God noemt Frankl ‘de onbewuste God’.
Frankl ‘waarschuwt’ voor een aantal ontsporingen op dit gebied en stelt dat het onbewuste, dat mogelijk ‘ook geestelijk’ mag blijken, en mede onbewust religiositeit in zich bergt, ‘nooit en te nimmer daarom ook zelf met de nimbus [aureool, PD] van het goddelijke omgeven mag worden.
‘Want dat wij altijd reeds in een onbewuste betrekking tot God staan, wil nog helemaal niet zeggen, dat God ook ‘in ons’ is, dat Hij in ons woont, ons onbewuste vervult, – dit alles zouden thesen zijn van een dilettantistische theologie.’ (Uit: De Onbewuste God, hfdst. 6, 1948)

Frankl (1905 – 1997), destijds hoogleraar neurologie en psychiatrie aan de universiteit van Wenen schreef De Onbewuste God – essay over Existentiële Analyse van het geestelijk onbewuste al in 1948. Het boek is in 2004 opnieuw uitgegeven als: Humaniteit van de Menselijke Vrijheid – Spiritualiteit en Verantwoordelijkheid in Psychotherapie. De subtitel luidt: Zelfverantwoording in het Therapeutisch Proces.
De vertaling wordt nadrukkelijk een vertaling genoemd, omdat niet gestreefd zou zijn naar een wetenschappelijke vertaling en bewerking. Het zou zelfs ‘ge-ont-thelogiseerd’ zijn – en dat zou Frankl zelf ook gedaan hebben tot 1997. Daarvoor in de plaats, zo luidt de redactionele inleiding, is er ‘aansluiting gezocht bij de recente herontdekking van de spiritualiteit’. Als reden wordt het feit genoemd dat Frankl de eerste editie schreef in een van ‘Rooms-katholieke theologie’ doordrenkt Oostenrijk. Bewerker Pieter Hoekstra zegt in het voorwoord dat ‘gaandeweg de hertaling via een nagenoeg agnostische episode is overgegaan naar een nieuwe openheid’. (2004)
Van de psychoanalyse echter kan men beweren, dat zij het menselijk zijn tot Es heeft gemaakt en van het Ik ontdaan. (Uit: De onbewuste God, 1948, hfdst. 2, ‘Het geestelijk onbewuste’)
Het exemplaar van De Onbewuste God dat ik opdook uit het magazijn van de Centrale Bibliotheek Utrecht, is een uitgave van uitgeverij ‘Helmond’, uit 1956. Als ik deze vertaling (van Der Unbewusste Gott, 1948 – door mevrouw Melotte-Athmer) leg naast die van Humaniteit van de Menselijke Vrijheid – Spiritualiteit en Verantwoordelijkheid in Psychotherapie, 2004, valt op dat er geen sprake is van ‘ont-theologisering’. Het hoofdstuk Onbewuste religiositeit blijkt een vrijwel exacte kopie van de oorspronkelijke uitgave uit 1948. Van een ‘nieuwe openheid’ via een ‘nagenoeg agnostische episode’ lijkt geen sprake. Ook niet in de andere hoofdstukken.

De Onbewuste God blijft – net als de hertaling uit 2004 – de moeite waard om kennis van te nemen. In het voorwoord zegt prof. dr. Willem J. Maas (Eureka University, Wenen) dat Frankl de kracht van de menselijke geest reconstrueert, vanuit het bewuste waarnemen van, en antwoorden op, de vraag van de situatie.
‘Maar ook vanuit het onbewuste, waar de concrete existentiële zinmogelijkheid onmiddellijk verwijst naar de realiteit van het menselijk geestesleven. Achter ieder concreet gerealiseerde zinmogelijkheid staat de menselijke persoon, waarvan Frankl zegt: ‘In sofern der mensch Geist ist, existiert er als Person’. De individuele verwijzing naar het geestelijke verwijst niet alleen naar de essentie van het individuele persoonlijke, naar de mens- en wereldvisie achter waardig bestaan, maar ook boven zichzelf uit naar een transcendente, omvattende zin.’ (Uit: Humaniteit van de Menselijke Vrijheid – ‘Spiritualiteit en Verantwoordelijkheid in Psychotherapie, 2004)
Uit dit alles blijkt niet minder dat dat juist het ‘centrum’ van het menselijk zijn (de persoon) in de ‘diepte’ (de dieptepersoon) onbewust is: de geest is juist in zijn oorsprong onbewuste geest. (Uit: De Onbewuste God, 1948, hfdst. 2, ‘Het geestelijk onbewuste’)
Bron: De Onbewuste God | Viktor E. Frankl | Uitgeverij ‘Helmond’, Helmond| 1956 | Vertaling: Mevr. Melotte – Athmer |Oorspronkelijke titel en uitgave: ‘Der unbewusste Gott’ | 1948
Beeld: Detail cover Der unbewusste Gott – Psychotherapie und Religion – december 1992
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...