Antoine Bodar kwijnt weg in Plato’s grot

platosgrot21

Priester Antoine Bodar ontsnapte uit Plato’s grot, maar toen hij buiten het licht zag van de jaren zestig, schrok hij zich rot. Angstig rende hij terug de grot in en liet zich opnieuw ketenen. Liever de schaduw van het onechte leven dan de werkelijkheid. Bodar kon niet omgaan met het ‘ik-tijdperk’. Terwijl iedereen zich losscheurde van de ketenen van kerk en autoriteit, en de leegheid van jarenlang opgelegd gezag van zich af probeerde te werpen, zag Bodar met lede ogen aan hoe kerk en autoriteit inboette aan macht. De kinderen van de jaren zestig bevrijdden zich wel uit de grot naar het licht.

In de lezing die Antoine Bodar vrijdagavond in Amsterdam uitsprak tijdens de Nacht van de Filosofiekijkt hij ‘met afgrijzen’ terug op de jaren zestig. Het blijft voor hem een raadsel waarom ‘gillende meisjes in het vieze water springen’ als de Beatles door de Amsterdamse grachten varen. – Die meisjes, Bodar, staan voor jarenlange onderdrukking van het moeten geloven op gezag van kerk en autoriteit. In één sprong komt die verdrukking vrij en zet de bevrijding in. Dat ‘vieze water’ is zo veel beter dan alles wat ze met de paplepel ingegoten hebben gekregen.

Bodar begrijpt ook niets van het ‘pijnigend lawaai’ van Rolling Stones en Small Faces. Ook dat staat voor het losscheuren van repressie. Als je je wilt bevrijden, kan je niet zeggen: ‘Pardon, mag ik alstublieft plaats innemen?’ Nee, dan moet je soms op luide wijze laten merken dat je ook bestaat en met veel lawaai, om anderen eveneens wakker te schudden, laten horen dat je er ook bent, een individu bent, een eigen mening hebt, een eigen leven wil leiden, je eigen muziek wil maken, een ‘eigen-ik’ hebt, je uniciteit wil laten zien.


Zijn is zichzelf kiezen. (Jean-Paul Sartre)


Natuurlijk ging die bevrijding met pijn en verdriet gepaard; de ketenen hadden decennialang roestig vastgezeten en ze losmaken – tegen de repressie in – ging moeizaam en chaotisch en bracht veel onrust met zich mee. Dat laatste vooral bij autoriteiten van kerk en politiek. Natuurlijk leidde dat tot een overreactie, opgebouwd uit die decennialange repressie door autoriteiten die niet beter wisten dan dat je het volk eronder moest houden, wilde je je invloed houden. En die invloed duldde geen tegengeluid. Mond dicht. Gehoorzamen. Luisteren. Maar de tegengeluiden lieten zich niet smoren.


Het is niet belangrijk wat men van ons maakt, maar wat wij zelf maken van wat ze van ons gemaakt hebben. Jean-Paul Sartre (Bron: Saint Genêt, comédien et martyr)


En zo werd het witte fietsenplan geboren, kwam de studentenrevolte, werd het Rode Boekje naast de Catechismus gelegd, kwam Jean-Paul Sartre met zijn uitspraak dat de mens alleen datgene is wat hij van zichzelf maakt – in tegenstelling tot wat autoriteiten wilden opleggen. Vrijheid en verantwoordelijkheid van ieder mens kwamen centraal te staan. Mensen wilden zichzelf (terug)vinden, het zelf doen, zichzelf ontwikkelen, loskomen van het verleden, van gedachten wisselen en nadenken over het leven. Mensen wilden zichzelf toebehoren.


Je kunt in elk decennium bijzondere dingen aanwijzen, maar het was nooit zo omvangrijk. Want dat is het bijzondere van de jaren zestig: er was hoogwaardige cultuur op vele fronten, die ook nog eens heel breed gedragen werd. Die combinatie is ongekend. (Geert Buelens)


Alleen de slechte kant van de jaren zestig zag Bodar. Alleen het stof dat opwaaide in die hervormingstijd. Maar als je iets wil opbouwen, moet je ook iets afbreken. En dat ging natuurlijk niet altijd even georganiseerd, zeker als je niet had geleerd voor je zelf op te komen, zelf te denken. Nee, die onderdrukking moest je eerst van je afgooien. Zo werd heftig gefulmineerd en geprovoceerd tegen het gezag van kerk en de macht.


De blik naar het Oosten bracht nogal wat gesjeesde katholieken in de ban van verdovende vaagheid. Ze hoopten daar iets te vinden wat hier ook bestaat, maar was toegedekt: het mysterie van het katholieke geloof dat bij het oude vuil was geplaatst, gelijk met beelden en paramenten. Het heilige in de godsbeleving was aan het teloorgaan en daarmee de zin voor het sacrale. (Bodar)


Bodar verwijt de Beatles hun blik naar het Oosten en de spiritualiteit die dat met zich meebracht. Maar volgens André van der Braak (leerstoel boeddhistische filosofie VU) kunnen we niet meer op de klassieke manier over God praten en moeten we juist nieuwe vormen vinden om aan onze religieuze verlangens tegemoet te komen. ‘Het boeddhisme kan daarbij helpen, omdat het geen transcendente godheid kent. Het kan de leemte vullen die de ontkerkelijking heeft geslagen’.

jaren60_p14Provo’s protesteerden tegen de Vietnamoorlog (1955-1975). In deze oorlog speelde Amerika een grote rol. Amerika voerde namelijk bombardementen in Vietnam uit en gebruikte chemische wapens. (docukit.nl)

D
e priester zit nog altijd in de grot. Te mokken en te simmen over de bevrijdingsbeweging die de jaren zestig heet. Met zo veel vrijheid kon hij niet omgaan. Veel anderen ook niet altijd, maar ze proberen het, ook al gaat dat niet zonder kleerscheuren, maar het echte leven wordt door velen liever gekozen dan het schaduwleven van de grot.

Frappant dat een paar bladzijden verderop in diezelfde Trouw een recensie staat van Tussen drie plagen, van Jaan Kross. Het grote thema in deze roman is de vraag hoever de mens zich kan aanpassen zonder zichzelf te verliezen. – Dankzij de jaren zestig, Bodar, werd die aanpassing een halt toegeroepen. Anders had de mens zichzelf verloren en volgden we nu nog steeds slaafs autoriteiten en bevrijdden we onszelf nooit. Nu is het zaak zo goed mogelijk verder gestalte te geven aan die vrijheid. Dat is niet eenvoudig, maar beter dan vastgeketend weg te kwijnen in de grot van schijnleven.

Zie: Antoine Bodar: ‘Ik vind het misplaatst, die nostalgie over de jaren ’60’ (Trouw – tekst van de lezing die Antoine Bodar vrijdagavond in Amsterdam uitsprak tijdens de Nacht van de Filosofie.)

Beeld: Deze prachtige klei-animatie over Plato’s Allegorie van de Grot laat zien hoe gevangenen in een grot niets zien van de werkelijkheid. Het enige wat ze  kunnen waarnemen is de schaduw van voorbijgangers op de muur. Zo, vond Plato, zien wij de wereld. De gebrekkige beelden die wij met onze ogen zien zijn maar een vage afspiegeling van een perfecte realiteit. Zien we eenmaal die realiteit, dan lijkt het onmogelijk om anderen te vertellen over onze ervaringen en over wat we hebben gezien. (Tijdschrift Generator V)