De Godsverduistering voorbij

Het Verlichtingsdenken richtte zich eenzijdig op het materiële. Dat is voor veel mensen niet genoeg. Ze willen meer. De filosofie is een weg om tot inzicht te komen. Ik ben blij dat ik mensen daarbij behulpzaam mag zijn. – Filosofiedocent Gerrit Willem Ormel geeft diepgaande colleges over moeilijke onderwerpen. ‘Neem nu de oervraag van de filosofie, zoals in de zeventiende eeuw verwoord door filosoof Leibniz: waarom is er iets en is er niet niets? Daar kom je met deskundigheid niet uit.’

Vanuit het geloof wordt de vraag waarom er iets is en niet niets heel duidelijk beantwoord met: omdat God er is. Maar Ormel zegt dat die vraag ook te beantwoorden is op een wetenschappelijke manier, met behulp van de filosofie. Dan onderzoek je het vraagstuk op basis van de wereld die je om je heen ziet. Waarom is er iets en is er niet niets?

Het antwoord kan dan evengoed zijn: omdat God er is. God als antwoord op de allerlaatste vraag, als wetenschappelijk eindpunt van de filosofie. Ikzelf zie het zo. Ik ben volledig godsgelovig. En ik kan eigenlijk niet geloven dat er mensen zijn die niet geloven.’
(Ormel)

Er zijn geen areligieuze mensen
Journalist Piet Venhuizen interviewt Ormel voor het AD / De Gelderlander en reageert op zijn uitspraak dat hij ‘de atheïstische filosofie verwerpt omdat er volgens hem geen areligieuze mensen zijn’, met de vraag dat er tegenwoordig toch veel mensen zijn die niets meer aan het geloof doen?

Dat komt door wat de Oostenrijks-Israëlische filosoof Martin Buber de ‘godsverduistering’ noemt. God is er wel, maar veel mensen zien Hem niet. Ze zijn slaaf geworden van hun eigen rationele Verlichtingsdenken.’
(Ormel)

Veel mensen komen volgens de filosoof dan in de knoop met de vraag welke zin het leven heeft. ‘Als ik maar nuttig ben voor anderen’, hoor je dan, maar ik vind dat een armzalige benadering.

Nuttig zijn is mooi, maar het is niet het menszijn in zijn volledigheid. Dat kan alleen maar worden gevonden in het contact met de waarheid in hoogste instantie, die buiten onze werkelijkheid ligt.’
(Ormel)

Godsverduistering
Volgens Buber, aangehaald in het artikel Godsverduistering, geschreven door Bas Hengstmengel, advocaat en gastdocent rechtsfilosofie Leiden University, kan men het werkelijke karakter van een tijdperk het beste onderkennen aan de daarin overheersende verhouding tussen religie en realiteit. Verduistering van het licht van de hemel, Godsverduistering, is het kenmerk van onze tijd.

Met Nietzsches verkondiging van ‘de dood van God’ is uitgesproken dat de tegenwoordige mens niet in staat is een van hem onafhankelijke werkelijkheid te vatten en tot haar in enigerlei verhouding te staan.’
(Buber)

Volgens Hengstmengel komt de mens, die echter niet meer tot de ontmoeting in staat is maar wel tot denken, op religieus gebied nog slechts tot de vraag of we kunnen weten of de goden bestaan. Hij verwijst naar Nietzsches uitspraak dat God dood is, maar vraagt tegelijk welke God er dan is vermoord.

Is het de God van de metafysica, die leefde in het bovenzintuigelijke bouwwerk van de menselijke verbeelding? Deze god was misschien wel een ‘het’, dat nooit als ‘Gij’ aan te spreken en te bereiken was. Als we daarentegen, om met Heidegger te spreken, afdalen ‘tot in de nabijheid van het meest nabije’ zou de verduistering wel eens opgeheven kunnen worden en zou het zijn op kunnen lichten.’
(Hengstmengel)

Verduistering is geen uitdoven
Buber wil niet spreken van de dood van God maar spreekt van de verduistering van het licht van de hemel. En, zegt hij erbij, de verduistering van het Godslicht is geen uitdoven: morgen reeds kan wat tussenbeide trad geweken zijn. En duisternis kan weer licht worden.

Hij [Buber] weigert de verduistering te verklaren uit een verandering van de menselijke geest. Als de zon verduisterd wordt, ligt dat niet aan ons oog, maar aan wat er tussen de zon en het oog geschoven wordt en de relatie verstoort. De geleerde Buber zoekt de verklaring eerder in de onverstandige verwerking van de toegenomen kennis, die mensen ertoe brengt te denken dat ze met hun wetenschap beter af zijn dan met de levende God.’
(christenenvoorisrael.nl)

Zie:
* 92-jarige filosofiedocent uit Oosterbeek immens populair: ‘Ze bellen me haast elke dag’
(AD/De Gelderlander, 26 februari 2021)
* Godsverduistering  
(Bas Hengstmengel)
* Godsverduistering | Beschouwingen over de betrekking tussen religie en filosofie | Martin Buber | Utrecht | Bijleveld 1979 | € 20,00

* Gesprekspartner Martin Buber en de Godsverduistering (christenenvoorisrael.nl)

Foto: Zonopkomst (Buienradar)

God schiep geen wereld vol liefde en geluk

Steunpilaar onder het denkwerk van wiskundige en filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz was God, van wie Leibniz het bestaan op verschillende manieren beredeneerde, onder meer met behulp van de ‘wet van de toereikende grond’. Die hield in dat niets zonder oorzaak kan gebeuren, en dat voor alles wat er is voldoende oorzaak moet bestaan. Omdat alle ‘gewone’ dingen in de kosmos oorzakelijk samenhangen, konden ze geen van alle voldoende grond voor elkaar zijn. Dus moest er iets onafhankelijk van die dingen bestaan dat al het overige veroorzaakte. Dat was God, stelde Leibniz.

Krachten, actie en denken vond Leibniz fundamenteler dan materie. In Filosofie Magazine schreef Geertje Dekkers een historisch profiel. Dit blog richt zich vooral op de Theodicee van de filosoof. Leibniz introduceerde deze term voor het vraagstuk van het lijden, bedoeld als verdediging van de rechtvaardigheid van God in het licht van het kwaad in Gods schepping.

Theodicee
Een van de meest invloedrijke werken van Leibniz was zijn Theodicee (1710). Een theodicee is een betoog die het geloof in het bestaan van een almachtige en volmaakt goede God rechtvaardigt ondanks dat er kwaad in de wereld bestaat. Leibniz stelt in zijn versie twee eeuwenoude basisvragen: ‘Wat is de ultieme reden voor het bestaan van de wereld?’ en  ‘Waarom bestaat deze wereld en niet een andere mogelijke wereld?’. Leibniz wilde met dit werk zijn filosofische ideeën verzoenen met het Christelijke geloof en een argument formuleren tegen een van de centrale kritieken op het Christelijke geloof: als God goed, wijs en almachtig is, hoe komt het kwaad dan in de wereld?’
(Uit: We leven in de best mogelijke wereld – isgeschiedenis)

De individuele bouwstenen van de wereld noemde Leibniz ‘monaden’, en dat waren primair geestelijke dingen. De wereld bevatte er talloze, die zich allemaal ook nog eens bewust waren van alle monaden om zich heen. Samen vormden ze alles wat er was.

God moest goed zijn, want dat hoorde bij de perfectie van een wezen dat uit zichzelf kon bestaan. Dus als God een wereld creëerde, zou hij dat doen met de beste bedoelingen. Daaruit volgde dat God de best mogelijke wereld ontwierp, met de optimale monaden erin en de best mogelijke onderlinge afstemming. Als er een betere combinatie mogelijk was geweest, had God die ongetwijfeld gekozen.’
(Filosofie Magazine)

Maar al het lijden in de wereld dan, vroeg Leibniz zich af, had God dan geen wereld vol liefde en geluk kunnen maken? Of desnoods niets kunnen scheppen? Dan had er ook geen ellende bestaan.’

God had gekozen voor de grootste netto goedheid, vond Leibniz, voor de wereld waarin de optelsom van goed en kwaad het beste resultaat op­leverde.’
(Filosofie Magazine) 

In die optelsom wogen zaken als bestaan en vrijheid volgens Leibniz zwaar mee aan de kant van het goede.

Dat maakte onze wereld beter dan bijvoorbeeld een waarin iedereen werd gedwongen zich aangenaam te gedragen. Daarin bestond geen wreedheid, maar ook geen vrijheid.’
(Filosofie Magazine)

Bronnen:
* Een optimale wereld vol ramspoed
(Filosofie Magazine) (Of via Blendle)

* We leven in de best mogelijke wereld (isgeschiedenis.nl)

Beeld: Leibniz, door Olaf Hajek (farmboyfinearts)