Voor de God van Abraham toch plaats op Arabische grond

Eigenlijk was er geen plaats om als Arabieren, op Arabische grond, God te vereren. Dat was natuurlijk een groot gemis. – Rond 600 waren er al heel wat Arabische joden en Arabische christenen te vinden, van het noorden tot in het diepe zuiden. En in die tijd bracht Mohammed de Hanifiya naar Medina. Hanifiya is de godsdienst van Abraham. De ‘Haniefen’ waren aanhangers van dezelfde God als die van de Joden en christenen, maar hielden zich bewust afzijdig van die twee godsdiensten.

De Arabieren stamden af van Ismaël, de zoon van Abraham (zo stond het in de Bijbel) en dus moesten de Arabieren, als afstammelingen van Abraham, de God van Abraham vereren en wel op de manier zoals Abraham dat had gedaan – volgens hen anders dan hoe de Joden en christenen dat deden.’

Mohammed omschreef het ware geloof als ‘de milde Hanifiya’. De Koran weerspiegelt dit zoeken naar het gematigde, voor velen aanvaardbare midden. De ware religie, zoals door God geopenbaard, aldus Marcel Hulspas in zijn boek Mohammed en het ontstaan van de islam, is een combinatie van al het waardevolle uit de joodse, christelijke en Mekkaanse religieuze tradities.

Hij [Mohammed] betrok het woord Hanief uitsluitend op zichzelf, en de enige echte Hanifiya was zijn eigen boodschap. Dat blijkt overigens ook uit de Koran, waarin uitsluitend Mohammed en Abraham zo worden aangeduid.’

De Haniefen meenden dat de Arabieren ‘terug naar Abraham’ moesten. Dat betekent dat ze dezelfde God moesten vereren als de Joden en de christenen, maar ze hoefden zich daarbij niets aan te trekken van wat die twee stromingen naderhand van God opgelegd hadden gekregen of wat ze zelf hadden toegevoegd.

Dat ‘terug naar Abraham’ had een groot nadeel. Abraham had weliswaar tijdens zijn leven verschillende heiligdommen gesticht, om God ter plaatse te kunnen vereren en hem offers te brengen, maar geen van deze heiligdommen lag echter in Arabië. De klacht dat de Haniefen niet wisten hoe ze God moesten vereren betekende wellicht simpelweg: ze hadden geen Arabisch heiligdom. Er was geen plaats om als Arabieren, op Arabische grond, God te vereren. Dat was natuurlijk een groot gemis.

De Haniefen konden dus geen éigen’ Arabisch heiligdom aanwijzen. Joden, christenen en Arabieren kwamen regelmatig bijeen bij de ‘Eik van Mamre’, waar Abraham met drie engelen zou hebben gesproken, om gezamenlijk Abraham te vereren, maar die eik stond niét in Arabië.*

De Haniefen konden uiteindelijk toch een Arabisch heiligdom aanwijzen: ‘hun’ Mekka en de Kaäba waren immers gesticht door Abraham. De Kaäba (‘het gewijde Huis’), het enige echte heiligdom van God in het hart van Mekka, zou inderdaad gebouwd zijn door Abraham, of, nóg ouder: door God zelf. Dus dáár konden zij God op de juiste wijze vereren.

* De ‘Eik van Mamre’ staat in de buurt van Hebron, op de Westelijke Jordaanoever.

Bronnen:
* Wel de God maar niet die steen
(Marcel Hulspas) (Update 09.45 uur: o.a. link hersteld)
* Mohammed en het ontstaan van de islam
| Marcel Hulspas | 640 p. | Athenaeum-Polak & Van Gennep | 2015 | € 19,99

Foto: Mohamed Hassan (PxHere)