‘Spiritualiteit is ‘in’, zegt Marc De Kesel in Zelfloos, de mystieke afgrond van het moderne zelf, waarin een aantal essays zijn te vinden over mystiek. Weg met religie, leve mystiek, luidt de titel van een van de essays. Of eigenlijk: leve spiritualiteit. De Kesel stelt bij monde van geestelijk begeleider Jean-Pierre de Caussadesj (1675 – 1751), dat ‘de naam mystiek vandaag slecht ligt bij de publieke opinie’. Dus waarom niet spreken over ‘spiritueel’, beter gekend, zachter en met hetzelfde effect’. In het essay schrijft De Kesel over het sociale succes van spiritualiteit.
‘Sociaal gezien lijkt spiritualiteit te slagen waar traditionele religies doorgaans falen. En waar religie zich inspant om spiritualiteit positief te omhelzen en in haar eigen praktijken te integreren, is het vaak de spiritualiteit die met de winst gaat strijken. Naderhand blijkt ze de achteruitgang van de betreffende religie alleen maar in de hand gewerkt te hebben. Zo levert zenmeditatie in katholieke kloosters vooral meer zen-aanhangers op.’
Voordat De Kesel beschrijft wat spiritualiteit is, vraagt hij zich eerst af wat er met het sociale is gebeurd dat het positief reageert op spiritualiteit, terwijl men religie en het religieuze als negatief is gaan zien.
‘Wat is er met het sociale aan de hand dat het voor traditionele religies zo moeilijk maakt om daarin hun plaats te vinden, terwijl spiritualiteit zich daarin spontaan thuis lijkt te voelen?’
In het essay werkt De Kesel de term ‘sociaal’ diep uit. Via het Latijnse ‘socius’ en ‘societas’ komt bij ‘civis’ en ‘civitas’ en uiteindelijk bij Augustinus’ De civitate Dei. En veel later bij Thomas Hobbes’ De Cive. De Kesel vertelt dat dat Ignatius van Loyola de kleine groep volgelingen van zijn mystieke weg een societas noemde: de sociëteit van Jezus. En vandaag de dag bij ‘maatschappij’, ‘maatschappelijk’ en ‘sociaal’. Spiritualiteit heeft alles met het sociale te maken. ‘Spiritualiteit’ vindt Van Kesel al terug in de eerste eeuwen van het christendom. Hij noemt hierbij mystici als Bernardus van Clerveaux en Hildegard van Bingen. En ‘spirituele reuzen’ als Ruusbroec, Eckhart, Terese van Avila, Johannes van het Kruis.
‘Het Latijnse ‘spiritualitas’ verwees nog hoofdzakelijk naar ‘clerici’ of, algemener, naar de bovennatuurlijke orde, de orde tegengesteld aan de natuurlijke, aardse orde waarin leken vertoefden’.
Het woord ‘spiritualiteit’ maakte volgens De Kesel pas echt zijn opgang in Frankrijk, eind zestiende, begin zeventiende eeuw, toen alles wat met het ‘mystieke pad’ of ‘het innerlijk geestelijk leven’ te maken had, ‘spiritualité’ ging heten. Nadat De Kesel vervolgens onder meer stilstaat bij de ‘passies van de ziel’ bij Descartes, gaat hij dieper in op het woord spiritualité, en de vroegmoderne mystieke ervaring. Daarna komt hij uit bij ‘de lokroep van de moderne vrijheid’.
‘De lokroep van die vrijheid ligt aan de basis van de populariteit die de spiritualiteit ook vandaag geniet. Het is de roep om een vrije religiositeit, een religiositeit die de subjectieve vrijheid van de mens positief waardeert en op de plaats situeert waar voordien de metafysische God troonde. Zodoende verandert die laatste echter ook in een moderne God. Op die manier dat ze de metafysische pretentie van haar zoektocht opgeeft. In de plaats van de ontologische grond van onze vrijheid, wordt God de ultieme referentie in onze pretentie ons van elke grond vrij te weten.’
De Kesel noemt bijvoorbeeld de Franse activiste en filosoof Simone Weil: , niet haar ideeën over of engagement in samenleving en politiek maken haar fundamenteel sociaal, maar haar spiritualiteit:’
‘Daar treft ze de open ruimte die wordt gedeeld én door haar ‘innerlijke ervaring’ als mystica én door de ervaring van de grond van de moderne socialiteit: vrijheid.’
Bron: Zelfloos – De mystieke afgrond van het moderne ik. Hoofdstuk 3: Weg met religie, leve mystiek.
Beeld: © Mystiek 8 (iks-foto.nl)